door Pieter Hoexum
Nederland is een land van rijtjeshuizen. En als bewoner van een rijtjeshuis heb je onvermijdelijk te maken met buren. Velen zien dat dan ook als grootste nadeel van rijtjeshuizen. Ik denk dat dat reuze meevalt; tv-programma’s zoals De rijdende rechter en Buren van Frans Bromet tonen de schrijnende (en stiekem ook zeer vermakelijke) uitzonderingen op de regel die zegt dat een goede buur beter is dan een verre vriend – een tegeltjeswijsheid die nog steeds in menig keuken te vinden is.
Dat buren béter zijn dan vrienden is misschien overdreven – ze zijn beiden even belangrijk. Het gaat erom niet al te dicht bij je vrienden in de buurt te wonen en niet al te bevriend te raken met je buren. En dat laatste gaat precies goed in rijtjeshuizen: daar woont iedereen onder één dak, maar met een eigen voordeur. In de Nederlandse rijtjeshuizen onderhouden de buren een echte LAT-relatie: ze wonen samen én apart.
Eigenlijk vullen buren en vrienden elkaar perfect aan. Vrienden staan je innerlijk altijd nabij, hoe ver ze uiterlijk, fysiek, ook van je verwijderd zijn; buren daarentegen staan je letterlijk zeer nabij, terwijl ze meestal innerlijk lichtjaren van je verwijderd zijn. Tezamen vormen ze een perfecte leerschool. Met vrienden, met gelijkgezinden en geestverwanten, kun je de confrontatie zoeken, met je buren moet je confrontaties juist uit de weg gaan. Tegenover vrienden kunnen we kritisch zijn, en zij tegen over ons, maar tegenover buren moeten we verdraagzaam zijn en zij tegenover ons.
Buren en vrienden leren ons verdraagzaamheid en kritiek. Van vrienden leren we hoe belangrijk het is kritiek te leveren en hoe zwaar die te ontvangen, van buren leren we hoe belangrijk het is verdraagzaam te zijn en hoe moeilijk verdragen te worden. We moeten leren zowel kritisch als verdraagzaam te zijn en dat bovenal in de juiste mate: niet te kritisch en niet te verdraagzaam.
De Franse socioloog Pierre Mayol vat het in twee artikelen ’Wat is een buurt’ en ’Fatsoen’ (beide opgenomen in de bundel De alledaagse en de geplande stad. Over identiteit, plek en thuis) mooi samen. Over de buurt zegt Mayol dat hij deze opvat als „een dynamisch begrip, een leerschool die de gebruiker moet doorlopen door geregeld lijfelijk in de openbare ruimte verkeren om zich deze zodoende eigen te maken”. „Door het regelmatig gebruik kan de buurt worden opgevat als de geleidelijke privatisering van de openbare ruimte.”
Over fatsoen zegt Mayol: „De buurt dwingt tot bedrevenheid in een wijze van samenleven, waarover men geen zeggenschap heeft, maar waaraan tegelijkertijd evenmin valt te ontkomen: de buren zijn er gewoon, op de overloop, in mijn straat; het is onmogelijk hen altijd te ontlopen; ’men moet ermee leven’, een evenwicht vinden tussen de door het openbaar stelsel van plekken gedicteerde nabijheid en afstand die nodig is om het privéleven te beschermen.”
Uit ervaring kan ik, blijmoedig fanatiek rijtjeshuisbewoner, wel zeggen dat het in rijtjeshuizen relatief gemakkelijk is dat evenwicht tussen nabijheid en afstand, tussen privé en openbaar, te vinden en te behouden.
Voor dagblad Trouw schreef Pieter Hoexum een beschouwing over buren en vriendschap: “Echt leven leer je met je buren”:
Dat essay werd opgenomen in zijn boek ‘Kleine filosofie van het rijtjeshuis’ (AtlasContact, 2014). Recent verscheen van hem het boek ‘Thuis. Filosofische verkenningen van het alledaagse’ (AtlasContact, 2019).