door Cees-Jan Pen
De huidige manier van planning van distributiecentra is niet meer van deze tijd. Die frustreert de gewenste ruimtelijke verduurzaming en zorgen over landschappelijke waarden. Het wordt tijd voor serieuze eisen aan distributiecentra.
Consumenten hebben de coronacrisis gebruikt om nog massaler gebruik te maken van alle online bestelmogelijkheden. De online besteleconomie en daarvoor benodigde logistieke XXL-hallen groeien als nooit tevoren. Echter, al voor de crisis waren er grote zorgen over het enorme tempo waarin bestuurders haast lukraak langs snelwegen steeds grotere anonieme grijze distributiecentra – ‘ dozen’ – toestonden.
Gemeenten stonden in de rij, zonder regionale, laat staan provincie-overschrijdende, samenwerking, om kavels te verkopen voor de logistieke XXL. Er was sprake van ‘eigen kavel eerst’ planologie. Tot aan de Tweede Kamer is, mede door het advies (X)XL Verdozing van het College van Rijksadviseurs, het besef doorgedrongen dat er regie en eisen nodig zijn. Dat is op papier mooi gezegd, maar in de praktijk lijkt de wildgroei aan logistieke distributiecentra sindsdien alleen maar sneller te gaan.
Grens aan de groei
Tot en met 2030 is er, voorzichtig geschat, alleen al in Brabant vraag naar 500 hectare distributiecentra. Dat zijn zeker 100 nieuwe hallen. De grens van deze groei lijkt maatschappelijk bereikt. Alleen vraagt de consument met zijn koopgedrag om meer en meer hallen, al hebben ze dat in feite niet door.
Menig consument is tegelijkertijd ook een burger die zich zorgen maakt over ons verrommelende landschap. We willen lekker makkelijk, snel en goedkoop bestellen en liefst dezelfde dag ‘het bestelde’ gratis thuisbezorgd krijgen. Voorspelling is dat dit alleen al voor Brabant zorgt voor een extra groei van 30 logistieke centra, bovenop de vraag naar 100 centra.
XXL, het kan wél
Onlangs organiseerde het Centrum voor Architectuur en Stedebouw Tilburg e.o,samen met Kunstloc Brabant en Vereniging Deltametropool, een inspirerend debat naar aanleiding van vier ontwerpideeën voor het logistieke landschap van de toekomst. Er blijken wel degelijk ruimtelijke configuraties mogelijk te zijn waarbij de XXL-schaal ook voor de inwoners iets oplevert en niet alleen efficiëntie voor het bedrijf. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie van sport, energie en andere functies.
En een nieuwe trend is dat logistiek naast een middel voor mondiale ketens ook de lokale productienetwerken kan bevorderen, als we het anders vormgeven. Dit is cruciaal voor het vormgeven van onze circulaire economie.
Er is dus snel regie nodig en we moeten eisen gaan stellen. Het is niet meer van deze tijd dat er geen harde eisen worden gesteld rond het te vaak ontbreken van zonnecollectoren op de enorme daken van distributiecentra, een fatsoenlijke landschappelijke inpassing en duurzaam bouwen van de hallen.
We kunnen sowieso ook al aan de slag met het hoopgevende, eerste advies van het zogenaamde aanjaagteam ‘bescherming arbeidsmigranten’ onder leiding van voormalig SP-leider Emile Roemer. Voor onze besteleconomie zijn we grotendeels afhankelijk van arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europa, die echter worden gehuisvest als een soort wegwerpproduct. Je zou zeggen, logistieke bedrijven, die werknemers niet fatsoenlijk huisvesten, zijn niet welkom.
Overheden moeten echt gaan sturen op de meerwaarde van nieuwe, logistieke bedrijven. Voegen ze iets toe aan de regionale economie en versterken ze het regionaal DNA? Gaat het om opslag van onderdelen voor hoogwaardige industrie, of betreft het de zoveelste distributiehal van een internationale keten die vanuit hier het Europese achterland wil bevoorraden? Alleen bedrijven die daadwerkelijk en duurzaam willen investeren verdienen medewerking.
Knap bestaande bedrijventerreinen op
Het is tegelijkertijd ernstig dat er zo weinig wordt ingezet en geïnvesteerd om bestaande, logistieke bedrijventerreinen en panden op te knappen en weer geschikt te maken voor (een deel van) de toekomstige vraag. Er zijn geen regionale publiek-private ‘opknap- en hergebruikfondsen’ of subsidies. Vrijwel niemand maakt zich druk over de staat en het beter en anders benutten van bestaande bedrijventerreinen. Dit blijft vreemd, aangezien 30 procent van de beroepsbevolking voor de crisis werkzaam was op deze terreinen.
Het wordt tijd om bij de uitgifte van kavels te gaan werken met een systeem, waarbij er jaarlijks opknapgeld (statiegeld) wordt ‘gespaard’ door de eigenaar en de verkoper om locaties later op te kunnen knappen. Vanuit provincies zouden tenslotte strengere eisen kunnen worden gesteld aan ruimte voor nieuwe terreinen. Werkt dat nog niet, dan kan het uiterste middel zijn om kortingen toe te passen op andere provinciale (infrastructurele) investeringen in de regio. Dan luisteren ze vast wel.
Ik kan er kort en bondig over zijn. De huidige manier van planning van distributiecentra is niet meer van deze tijd en frustreert de gewenste ruimtelijke verduurzaming en zorgen over landschappelijke waarden. Wij willen niet langer wegwerpdozen, maar logistieke hallen die kunnen worden hergebruikt. Dus. Stel die eisen en doe er iets aan.
Cees–Jan Pen is lector bij De Ondernemende Regio aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven. Dit artikel verscheen eerder in Vastgoedmarkt.