Fietskoerier tijdens lockdown: in de frontlinie van de pakjesmaatschappij

Na maanden van stilgevallen inkomsten en ontluikende financiële tekorten besloot Jan Hiddink, van huis uit toch al een fietser, begin dit jaar fietskoerier te worden. Het leverde hem meer op dan hij van te voren had gedacht. “Ook mijn geestelijke conditie groeit.”

Door Jan Hiddink 

Ineens leer ik tientallen Rotterdammers per avond kennen. Mensen die nog nooit eerder in mijn leven waren, en ik niet in het hunne. Sommigen zijn rijk. Dan is het vaak een kunst om de juiste deur te vinden. Anderen zijn arm. Dan kan het moeilijk zijn hun naambordje te lezen, als dat er al is. De overeenkomst is dat beiden er lang over doen de deur te openen. De welgestelden, vermoed ik, omdat ze bezig zijn hun toch al redelijk volmaakte bestaan nog verder te perfectioneren – in een glimps zie ik een nagalmende vleugel staan. De minderbedeelden omdat ze te druk bezig zijn met de dagelijkse battle van hun bestaan; een ontmoedigende zweem van pislucht in het trappenportaal doet je beseffen hoe bars het alledaagse leven kan zijn. 

Maar de meeste mensen zitten daar natuurlijk ergens tussenin. De meeste mensen zijn in dit geval overigens vrouw. Bijna alle pakjes zijn bestemd voor vrouwen. Zekerheidshalve doet na zonsondergang vaak de man open, die met lichte verbazing twee pakjes voor zijn Nadia in ontvangst neemt. Terwijl de deur dichtgaat, hoor ik nog net een vertwijfeld “Nadia, heb jij dingen besteld?” 

Het noemen van de naam maakt een verschil tussen dag en nacht. Ook bij het flauwste licht van de lantaarnpaal, dus amper leesbaar, maak ik er een sport van mij de naam toch in te prenten. “Pakketje voor Petra,” spreek ik vervolgens in over de intercom, om daarna zelfs via die verbinding al deelgenoot te worden van de blije verwachting op drie hoog. Vaak zwiept daar de deur al open terwijl ik nog amper binnen ben; het jurkje is er nu al! 

Excessen zijn er ook. Wie online kleding bestelt wordt nogal eens geconfronteerd met een maatje te klein of een maatje te groot, in tegenstelling tot wat besteld was. De decadente uitweg daarbij is: alle mogelijke maten bestellen, want wat niet past mag toch kosteloos weer terug. Zes pakketten voor Suzanne van nummer 1 en dezelfde afzender wijzen in die richting. Ik besluit mijn ronde maar met haar te beginnen, want het neemt enorm veel ruimte in beslag die ik nu in een keer kwijt ben. 

Als fietskoerier in de pakjesmaatschappij

zit ik middenin een frontlinie

die ons leven voor altijd aan het veranderen is

Pakjes. We waren natuurlijk al hard op weg een pakjesmaatschappij te worden, en wie dat niet geloofde, hoefde alleen maar eens langs de uitpuilende papier- en kartoncontainers van onze stad te lopen. En toen corona kwam, belandde dit proces in een stroomversnelling. Lockdowns deden de rest: als je niet in een winkel mag zijn, dan zul je wel online moeten kopen. Sindsdien is het einde compleet zoek. Tel daar nog eens de avondklok bij op en de vrijstelling die het koerierswezen daarvan heeft en je weet: ik zit ineens middenin een maatschappelijke frontlinie die ons leven voor altijd aan het veranderen is. Daarvan ben ik getuige – niet als consument, maar als werknemer. Ik hou mijn ogen open.

Het eerste inzicht is dat bezorgen een kunst is, maar inpakken nog meer. De bezorger krijgt elke dag een kar vol dozen toegewezen. Soms een manshoge stapel. Soms nog geen halve. Maar volume zegt niet eigenlijk niet zoveel. Een vracht grote dozen staat gelijk aan grote stappen, snel thuis. De helft daarvan aan klein grut zal je dienst aanmerkelijk verlengen. De pakjes moeten tussen 18.00 en 22.00 uur bezorgd worden. Met een grote bakfiets of een kleine bakfiets, met een grote of een kleine aanhanger (“het bobje”) erachter. Eerst maakt de bezorger een ruimtelijke inschatting: grote of kleine bak, grote of kleine aanhanger. En monteert deze alvast aan elkaar, al dan niet liggend op de vloer, al dan niet met gereedschap in de hand, al dan niet vloekend en prutsend. Vanzelf gaat niets. 

Wie straks in het donker, bij wegvallende verlichting,

het juiste pakje niet kan vinden, is lelijk de sjaak

Vervolgens begint het grote sorteerspel. De nummering van alle pakketten is al eerder gedaan. Maar nu moet het nog op volgorde de bak in, dat wil zeggen: nummer 1 bovenop, nummer 50 onderop. Die simpele logica vloekt echter met soorten en maten, want idealiter wordt elke vierkante centimeter van de bak benut. Gaandeweg wordt je daar handig in. En leer je de tijd te nemen; het valt op dat de ervaren collega’s de meeste tijd nemen voor het indelen van hun bak. Want wie straks in het donker, bij wegvallende verlichting, het juiste pakje niet kan vinden, is lelijk de sjaak. Het kan leiden tot gekmakend gegraai – soms zonder resultaat. Daarom draait koerieren in eerste instantie om de kunst van het inpakken. En om de uitzonderingen die je je moet zien te herinneren. Bijvoorbeeld dat het idioot grote pak met nummer 27 achterop, in de aanhanger zit. 

Kleding is een hoofdstuk apart. De kunst van niet te koud en niet te warm. Ook dit blijkt een steile leercurve. Bijvoorbeeld dat je bij het inpakken, in de loods, in combinatie met het verplichte mondkapje, behoorlijk verhit raakt. En dat de lange rit naar de eerste klant, met de wagen maximaal beladen die daarop volgt, de temperaturen nog verder laat stijgen. Dus: inpakken en wegfietsen met een laagje eraf. En vervolgens onderweg, na het eerste uurtje, weer een laagje erbij. Jasje erover dus. Anders ga je eraan, gaandeweg de avond. Het wordt soms steenkoud. 

De app die je gebruikt is foutloos,

maar dat ben je zelf bepaald niet

Je bent regelmatig van 17.00 tot 23.00 uur onafgebroken in de weer. Niet alleen lichamelijk, maar ook ook sociaal (“het pakketje is voor 23A, wilt u die aannemen?”) en systeemtechnisch. Je krijgt een mobieltje mee die de essentiële levensader vormt tussen jezelf, de klant en het hoofdkwartier. De app die je gebruikt is foutloos, maar dat ben je zelf, als administrator, bepaald niet. Alles kan goed gaan, maar als iets fout wordt opgeslagen in het systeem leidt dat tot eigenaardige rimpelingen, die je na afloop met de dagchef op het hoofdkwartier doorgaans snel boven tafel krijgt. Vermoedelijk speelt op een wat hoger niveau als hoogste ambitie de wens om zo min mogelijk mis te laten gaan, dat wil zeggen: pakketten die niet of verkeerd worden bezorgd.

Al snel krijg je daar ook zelf een goed gevoel voor, mits je betrokken bent tenminste. In mijn geval dwingt het werk dat wel af, zo lonend – zij het niet in geld – en zwaar is het. Fietskoerieren maakt gelukkig, simpelweg gelukkig, al is het zonder meer complex. Iedere rit, en ik overdrijf niet, gaat samen met een moment van ontreddering waarop de verslagenheid genadeloos op de loer ligt. Daar moet je jezelf overheen zetten en dat vergt veel van je geestelijke reserves. Ik merk in dat opzicht te putten uit een reservoir dat ik normaal gesproken nooit aan hoef te spreken. Ook mijn geestelijke conditie groeit, in dat opzicht. 

Wie overigens gaat fietskoerieren om kilometers te maken zal bedrogen uitkomen, meer dan dertig kilometer op een avond wordt het niet. Geen wonder: je doet je werk binnen een wijk, waarin je van straatje naar straatje en van stoepje naar stoepje gaat, soms zelfs op loopafstand. De langste rit is de weg ernaar toe, vanaf het hoofdkwartier. En eenmaal klaar, de weg terug naar het hoofdkwartier – een waar feest op een fiets die eindelijk van alle ballast in ontdaan. De zwaarte zit hem dan ook niet in het fietsen, maar in het geduw en gesjouw en gedoe onderweg. Kortom: in de hele optelsom. En die is zwaar als een bootcamp. Zeker in het begin is heel je gestel de dag erna uit het lood. Daarna treedt gewenning op, word je sterker, en leer je ook ‘over het werk heen kijken’; je wordt niet langer als een malle geleefd door het volgende adres, maar krijgt gevoel voor ritme, indeling, logica. 

Auto’s. Ze staan in de weg. Ze snijden je af.

Ze zijn te groot. Ze rijden te hard.

Laat ze opdonderen

Langzaamaan komt ook de handigheid in navigeren. Je leert plattegronden op de mobiel te lezen. Rijrichtingen in je op te nemen. Shortcuts herkennen. De bakfiets zelf is daarbij een kolossaal ding, waarvoor geldt: doorrijden en eventjes omfietsen is handiger en sneller dan keren op de weg, zeker op de smalle straatjes in het binnenste van de Rotterdamse wijken. En je krijgt, ook al vind je ze mooi en een toonbeeld van menselijk vernuft en vooruitgang, als vanzelf een hekel aan auto’s. Ze staan in de weg. Ze pikken je parkeerplaats in. Ze snijden je af. Ze zijn te groot. Ze rijden te hard. Ze zijn, met andere woorden, alles wat je er nu even niet bij kunt hebben. Laat ze opdonderen. 

Vaak ken je de wijken alleen van de buitenkant, vanaf de doorgaande wegen. Nu zit je er ineens middenin. Je stuit op nooit vermoede rijkdom en armoe. Op architectonische curiositeiten, zoals een voordeur aan de zijkant. Op groen, op singels en op parken, waarvan je het bestaan niet kende. Nieuwbouw omringd door oudbouw en omgekeerd. Gated communities. Flats met betonrot. Flats met uitzichten vanaf de galerij op 11 hoog om de vingers bij af te likken. Ja: er wordt wat af gewoond in Rotterdam, vaak zonder dat de stad zelf daarbij op wat voor manier dan ook zichtbaar of voelbaar is. De wijken hebben hun eigen voorzieningen en de inwoners kunnen de stad zelf naar eigen goeddunken verder ingaan – of het nou gaat om glimmende hoogbouw of verpauperde achterstand. Geen van beiden zijn realiteit voor de meerderheid van onze stadsgenoten. 

De avondklok geldt niet voor bezorgers. Het werk is er sindsdien makkelijker op geworden, de rondes worden sneller volbracht. Wat je van de avondklok merkt, als je in de bevoorrechte positie bent toch op straat te mogen, laat zich nog het beste omschrijven als het grote niets. Er is geen, of amper verkeer op straat. Het is zo goed als stil. Een enkeling met de hond, een politiewagen hier en daar, zo nu en dan een bezorger, meer is er niet. Tenzij het gaat om groepjes pubers. Die hebben, in bepaalde wijken althans, doorgaans die waar het geld tegen de plinten op klotst, het uurtje tussen 20 en 21 uur ontdekt als het spannendste deel van de dag. Ik hoor haast de ruzies als ze krijgen als ze tegen alle afspraken in toch te laat thuiskomen – “ja maar Roxanne had het koud en die heeft toen mijn jas geleend en daar zaten de huissleutels in en zij was al weg en haar mobiel was leeg…”. 

Tegelijk: zo braaf als in het begin wordt de avondklok niet langer opgevolgd, het wordt steeds drukker. En als ik op een vroege vrijdagavond de file zie die zich vanaf de Statenweg een weg baant richting West, weet ik dat de lockdown als zodanig ook steeds minder voorstelt. De drukte joelt om je hoofd. Na een ronde in het hectische West voel ik me na afloop als een dolgedraaide bal in een flipperkast. 

Pakjes maken gelukkig.

En geluk maakt gelukkig

Eenmaal terug op het hoofdkwartier valt mij de uitzonderlijk lange adem op van vele collega’s. Na afloop volbrengen ze nog de ene na de andere klus. Fietsen worden schoongemaakt, grondig, en de aandrijving ingevet. Overgebleven pakketten moeten terug het systeem in. De loods moet weer worden ingeruimd. De uren geschreven, de wc schoongemaakt, de koeken geïnventariseerd. Het werk houdt nooit zomaar op. Eenmaal thuis hou je die manische bezigheid nog wel een uurtje bij je. Uitpakken. Bij eten. Kleren wassen. Douchen. Kleren ophangen. Tas uitruimen. Het is ineens moeilijk om ‘s avonds laat te stoppen. Pas rond een uur of 1 treedt er kalmte in. Tegen die tijd ben je ook echt bekaf. 

Pakjes maken gelukkig. En geluk maakt gelukkig. Een bezorger krijgt een stuk meer terug dan de de duizenden fietsfanaten die in hun eentje vaak urenlange tochten maken, tochten die per saldo alleen maar draaien, zo komt het me voor, om een vaag idee van zelfverwezenlijking. Het lijkt nu op zinloze kilometervreterij. 

Ook andere vormen van recreatiesport komen op me over als min of meer belachelijk, een soort luxe tijdverdrijf voor egoïsten. Ik meen een beetje te kunnen voelen hoe mijn vader en moeder en opa’s en oma’s zich in hun tijd moeten hebben gevoeld, na alweer een dag vol afpeigering. Het komt me ergens voor als de omgekeerde wereld dat ik deze beproeving tot vier keer per week bewust onderga, maar zonder reden is het niet. De grootste keerzijde van de lockdowns sinds vorig jaar maart is, kortweg, dat ik sindsdien het leven niet meer voel. Leven via het scherm is geen leven, dat is kunstmatigheid. Nu voel ik het leven weer voluit – soms zelfs meer dan me lief is. Het bestaan is weer levensecht. En dat miste ik.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op Vers Beton